Antjie Krog (Defence 2004)

In Defence of Poetry

          uDlondlwane luya luhlezi
                    luya ludlondobele
          de jonge adder groeit terwijl hij wacht
                    woedend altijd woedend
          het schild is om zijn knieën 
                    hij die, terwijl hij sommigen verslindt, anderen verorbert
          en terwijl hij hen verorbert, verslindt hij ook nog anderen
                    hij die, terwijl hij sommigen verslindt, anderen verorbert
          en terwijl hij hen verorbert, verslindt hij ook nog anderen
                    hij die, terwijl hij sommigen verslindt, anderen verorbert
          en terwijl hij hen verorbert, verslindt hij ook nog anderen
                    hij die, terwijl hij sommigen verslindt, anderen verorbert
          en terwijl hij hen verorbert, verslindt hij ook nog anderen
                    hij die, terwijl hij sommigen verslindt, anderen verorbert
          en terwijl hij hen verorbert, verslindt hij ook nog anderen

          pijnlijke assegaaisteker, ze zullen elkaar vermanen
          zij die bij de vijand zijn en zij die thuis zijn
          hij die zo donker is als bokkengal
          vlinder met beroemde voorvaderen
          met kleuren in cirkels alsof ze op de vleugels zijn geverfd
          hij die mistig is als de schaduwen van de bergen
          ja, als het donker is sluipen de boosdoeners rond.
 
          (deel van Zulu-loflied over koning Shaka, rond 1820)

De poëzie verdedigen. Mij wordt gevraagd op te komen voor de poëzie. Ik neem de volle wapenrusting van het gedicht op om staande te blijven tegen de listen van het prozaïsche op de dag des onheils. Dan stel ik mij op, mijn lendenen met metrum omgord, bekleed met het pantser van de beeldspraak. De voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van de versregel en zijn enjambementen. Bovendien neem ik het schild van de ironie ter hand waarmee ik alle brandende pijlen van de Boze zal kunnen doven. Ik laat de helm van klank over mijn hoofd zakken en neem in mijn rechterhand het zwaard van de metafoor.

Hier sta ik (om Epheziërs verder aan te halen) als een gezant in ketenen, zodat ik daartoe vrijmoedig kan optreden zoals ik behoor te spreken.

Ik aanvaard dat er, als mij wordt gevraagd om de poëzie te verdedigen, sprake is van een vijand. Ik sta dus op de uitkijk naar een vijand, dames en heren, want ik ben bereid om voor de poëzie te vechten, tot de dood toe.

Hier sta ik dus… dan op het ene, dan weer op het andere been – misschien hebben de vijanden van de poëzie in Holland geen collaborateurs kunnen vinden.
Terwijl we wachten tot Paulus’ ‘verleidingen van de duivel, de wereldbeheersers van de duisternis van deze eeuw, de boze geesten in de hemelse gewesten’ onherroepelijk opdagen, laat ik u luisteren naar een van de eenvoudigste liefdesgedichten in het Afrikaans:

          De berggans heeft een veer laten vallen
          Van de hoogste rots bij Wuppertal
          Mijn hartje slaat al meer en meet
          Ik stuur naar jou die berggansveer
          Hierbij verklaar ik je gewis
          hoe diep mijn liefde voor je is.

          Boerneef (1897 – 1967)

Ik sta hier nog steeds in volle wapenrusting. Ik ben bedacht op aanvallers van de poëzie want ik zou hun het liefst de kop vermorzelen, hun tongen afsnijden en hun afgunstige harten aan mijn speerpunt spietsen.

          Wijs mij de plek waar wij samen stonden,
                    Ooit, toen jij de mijne was -
          Vroeger, voor jouw liefde voor mij taande,
                    Vroeger, toen jij de mijne was.
          Wijs mij de plek waar wij samen hebben gelopen,
                    Ooit, toen jij de mijne was – 
          Vroeger, toen onze harten zo veel hoopten,
                    Vroeger, toen jij de mijne was.
          Kijk het is dezelfde! Alleen jij niet. Vraag
          Wie van ons tweeën het meeste draagt?
          Jij die alles vergeten is – of ik die boet
          Voor mijn liefde die voortduurt en alles vergoedt?
 
          Leipoldt (1880 – 1947)

Hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik mij kan voorstellen dat er vijanden zijn van de poëzie. Onbetrouwbare vrienden ja, verraders, uitzuigers, profiteurs misschien, maar een vijand die de poëzie aanvalt om haar uit de weg te ruimen? Het is alsof ik mijn ruggengraat verdedig, denk ik, terwijl de ouderdom bezig is mijn ruggengraat aan te vallen, het is alsof je zuurstof verdedigt, terwijl de vervuiling bezig is om de zuurstof aan te vallen. Het is alsof je een god verdedigt, maar nou ja, alle goden hebben indrukwekkende vijanden. De poëzie blijft daarom iets unieks, ze is unieker zelfs dan de idee dat God bestaat. Omdat ze zich niet laat inperken en zich niets laat voorschrijven, lukt het niemand haar te belegeren. Ideologen wrijven zich in de handen, politici likken hun lippen af, romantici oefenen hun traanklieren, maar voordat je ‘rijmelarij’ kunt zeggen, heeft de poëzie zich al losgewrongen en schudt zij haar haren vrij in de wind.

          ik zal opstaan met de Morgenster
          en een liefdesdrankje mengen
          ik zal er katdoring en palmwijn doorroeren
          totdat je ja zegt tegen mij
          ik zal uitgaan als de zon zijn eerste knipoog geeft
                    wanneer de dag door de douw heen breekt 
          en ik zie hoe de geur van de ochtend 
          jou naar buiten leidt 
          ik zal op je wachten bij de fontein
          en op je wachten en wachten en wachten, ik zal op je wachten

          je ziel zal ik zien
          als zij oprijst samen met de dichte ochtendmist 
          wanneer de neushoorn zich neerlegt
          mijn hoop zal er ook door toenemen
          als ik zie dat jij de bierkan draagt
          donker en rond
          op de sierlijke ronding van je hoofd
          de rondingen van je ogen
          ja, al jouw rondingen doen mij duizelig in de rondte tollen
          waardoor ik je steeds blijf lastigvallen als een bij 
          je blijf plagen totdat je mij van jouw water laat drinken
          –
          geduldig zal ik de berg beklimmen
          zorgvuldig de steile helling nemen
          en met mijn zuluviool het aloude lied van verwachting zingen
          door de bergen loop ik te zingen
          de bergen brengen mij dicht bij jou
          mijn lied hoor je in de tijdelijke schuilplaats bij de akkers waar je werkt
          het bonkt tegen je borst
          het bonkt en ratelt, het klopt en klopt 
          totdat je me opendoet en ik naar binnen kan gaan
          –
          jij die je verschuilt in de diepte
          ik zal diep afdalen en mij ongeduldig een weg banen
          als de wortels van de wilde vijg
          als de wortels van de wilgenboom zal ik diep graven
          en delven zoals een mijnwerker naar goud boort 
          en delven naar diamant
          zelfs als ik met mijn boor op rots stuit en mijn spierkracht verslapt 
          zal ik je wenken met mijn hand, zal ik je wenken, wenken
          totdat jij tenslotte je hand naar mij uitsteekt
          –
          jij die boven de wolken bent
          mijn ziel zal uitbarsten in bloesem
          mijn ziel zal vleugels krijgen als een arend
          zodat ik mij snel door het uitspansel kan spoeden
          zodat ik over de golven van de wind kan scheren
          en als Elia vanouds
          op een snelle wagen van vuur
          klop en bonk op de poorten van de hemel
          jij die mijn leven is
          open je deuren 
          en laat mij toe om je volheid te smaken
 
          (gedicht in het Zulu van C.T. Msimang, 1944 – )


          STIL MAAR

          stil maar, zoet maar, slaap maar zacht
          slaap heel en zwart op je zij
          buiten draait de aarde, aa en oe
          zo zacht omzoomd met blauw

          laat de wind je hartenklop pakken
          laat het water je ogen pakken je oren
          laat de regen je pakken

          kindje zwart    kindje veld
          kindje niemand voor niets vermeld
          kindje borst kindje dorst

          de hemel is vol wind
          met mijn stem op weg naar jou

          (Lied van Laurinda Hofmeyer)

Poëzie maakt gebruik van de schoonheid en de spanning van woorden om iets tot uitdrukking te brengen. Poëzie gebruikt de esthetica als ethische bril. En omdat inhoud en medium in de poëzie zo innig met elkaar verbonden zijn is de twijfel over wat de poëzie nu precies bedreigt vaak gelegen in de dichter zelf. Soms sta je op een kruising: je verwevenheid met poëzie wordt doorsneden doordat je als mens binnen taal en tijd verweven bent. Soms is er een tijd die erop aandringt dat je niet langer namens de integriteit van de stamelende voornaam ‘ik’ spreekt, maar dat je namens een ‘ons’ spreekt, het ons van de kansarmen en ontrechten.

In West-Afrika heb ik een dichter uit de Sahara ontmoet. Een Berber. Hij droeg zijn gedichten voor en het was alsof je de geluiden van wind en kamelen erin kon horen. In mijn cultuur, zei ik, wordt een dichter beoordeeld naar de mate waarin hij vernieuwend bezig is. In mijn cultuur, zei de Berber, wordt een dichter beoordeeld naar hoe hij dingen bewaart. Poëzie is onze lyrische ziel, je leert wie je bent en waar je vandaan komt uit onze mondeling overgeleverde poëzie. En daar mag je niet aan tornen, want dan verscheur je de geschiedenis van onze ziel.

Er was ook een dichter van een nomadenstam uit de Sahara. In mijn cultuur, zei hij, is het de taak van de dichter om te onthouden waar de waterputten zich bevinden. Het voortbestaan van de hele groep is ermee gemoeid. Als dichter moet je de waterputten op zo’n manier onthouden dat jij en je stamgenoten ze kan vinden zonder ze aan ander te verraden.

Het is avond aan de rand van de woestijn. Het hoofd van de Toeareg-gemeenschap drukt zijn vuist tussen de zware, plompe sterren en roept door de microfoon: ‘Zelfs al breken ze mijn pen, mijn woorden vatten vlam; zelfs al doden ze mijn paarden en kamelen, mijn tanden hangen aan hun gewrichten. Ook al beroven ze me van mijn laatste adem, dan nog schroei ik in hun nek. Ik ben de revolutie. De woestijn maakt me vrij.

De Egyptische dichter zegt: ‘Je slaapt in de tent, geen enkele roos, maar je geopende hart en zijn beloften. Ik buig me naar je over om je in te stoppen met geuren en vindt hem daar tussen ons in met zijn zwarte tulband. Hij deelt ons kussen. Ik zie hem op de rand van onze slaapmat. Hij heeft tenen.’

Hier vecht je niet voor de poëzie. Hier vecht de poëzie samen met jou. Hier helpt de oeroude onverwoestbaarheid van de poëzie je om te overleven op plaatsen waar water, honger en een gewelddadige dood de grootste vijanden zijn. Hier nestelt een gedicht zich als de schone snit van een duin in je keel. Nergens kun je zo diep ademhalen als in een gedicht.

‘Ik denk niet, ik zing. Ik ben de dichter van de stilte,’ vertaalt iemand het gedicht van de griot uit Marokko uit het Frans. Dan vervolgt hij in het Arabisch: ‘Ik slenter samen met het woord. Ik ben de zwerver van het woord. Ik zwendel met de stilte van woorden want ik leef erin. Het is mijn tent en mijn waterput. Ik hoor in het woord.’

In het Bambara: ‘Poëzie heeft altijd te maken met licht. Poëzie gloeit vanuit de binnenkant. Poëzie is het ritueel om klank te spannen over licht. Zodat je geopend kunt leven. Zodat je je ziel volledig kunt zien.’

In het Frans: ‘Met het litteken van tong schrijven we de grond onder onze voeten, schrijven we het landschap van adem. Ons woord ruikt mens, onze tong proeft woestijn. Wij zijn de schrijnwerkers van de ziel.’

          HOMMAGE AAN ONZE LEIDERS

          Ei-tha tha-thaa
          Begroet het volk! Gegroet!
          Ik hoor geen reactie, ik vraag me af waarom niet
          Oliver Tambo hayï-hayï
          Nelson Mandela hayï-hayï
          Klap in je handen 
          Hef je knieën hoog op
          Breng hun eer toe. De strijd gaat door

De term lofdichter is een foutieve vertaling van het Xhosa-woord imbongi. Letterlijk betekent imbongi: ‘tussenganger’, oftewel: dichter die tussen de leider en zijn volk loopt. Hij vertaalt de leider voor het volk en omgekeerd. Als de stem van het volk roept hij de leider ter verantwoording.

De presidentiële inhuldiging van Nelson Mandela in 1994 was een klassiek voorbeeld van de taak van de imbongi. Omdat Mandela zo lang uit het openbare leven weg was en tijdens zijn gevangenschap politiek zo geraffineerd naar buiten bleef treden, waren er twee iimbongi (een imbongi – twee iimbongi) nodig om de context van de inhuldiging te schetsen. De ene imbongi maakte de bevolking bekend met Mandela’s fysieke voorouders, waarbij hij ervoor koos om zich in het bijzonder op Mandela s voormoeders te concentreren. De andere imbongi richtte zich met name op de politieke en spirituele voorvaderen. De twee voordrachten plaatsten de man die zevenentwintig jaar in de gevangenis had gezeten binnen een specifiek kader, maar maakte Mandela ook duidelijk: u staat hier niet alleen en u bent op zich niet zo bijzonder, duizenden anderen hebben hun steentje bijgedragen en u vertegenwoordigt ook hen.

Het feit dat iimbongi een politieke leider direct in zijn gezicht moeten kunnen bekritiseren heeft er onder meer toe geleid dat de imbongi-kunst gebruik maakt van een breed scala van poëtische en theatrale middelen zoals ironie, sarcasme, klanknabootsing, in plaats van directe bewoordingen, woordspelingen, spreuken met terechtwijzingen, metaforen en dergelijke. Wegens de mondelinge aard van de lofliederen weet niemand ooit helemaal precies wat er wordt gezegd en de toehoorders zijn dagen na de voordracht nog bezig om de volle betekenis uit te pluizen. Omdat alles spontaan gebeurt kun je ook nooit teruggaan naar de tekst.

Als jonge herdertjes laten de toekomstige iimbongi van zich horen door lofliederen te maken op specifieke koeien. Thuis is moeder de ‘bewaker van de traditie’, en daar begint de kleine imbongi met het verzamelen van zijn gegevens over de groep: de belangrijkste helden, de goede daden, ongelukken, fouten, enzovoort. Tijdens grote evenementen krijgt hij de kans om belangrijke iimbongi te horen op wier leest hij zijn eigen vaardigheden kan schoeien.

De imbongi weet vaak zelf niet eens wat hij gaat zeggen. Tijdens zo’n evenement begint hij te ijsberen, terwijl hij een reeks evocatieve klanken voortbrengt die hem in een soort trance brengen waarmee hij doordringt tot zijn collectieve vermogens en die omzet in taal. Deze verhoogde staat van bewustzijn wordt aangeduid met de term bonga. Na een optreden loopt de imbongi weer op en neer om zichzelf als het ware geestelijk af te koelen. De imbongi besluit ook zelf wanneer hij klaar is voor een optreden. Terwijl de verrichtingen aan de gang zijn hoor je ineens ergens diepe keelklanken ten teken dat een imbongi klaar is voor de bonga. Iedereen stopt waarmee hij bezig is en de imbongi neemt de leiding. In het Zuid-Afrikaanse parlement is het voorgekomen dat een imbongi tijdens een bijeenkomst van traditionele leiders onverwachts op de armleuning van de stoel naast president Thabo Mbeki sprong en begon met zijn bonga. Mbeki zat met gebogen hoofd te luisteren terwijl de imbongi op een paar centimeter van zijn gezicht rondsprong op ernstig gebarsten voetzolen. Uit een vertaling van het loflied bleek achteraf dat hij Mbeki scherp bekritiseerde omdat hij zich nooit tussen de mensen begeeft zoals Nelson Mandela, die de man is geworden die iedereen de hand toestak.

          Thula thula Mama thula
          Samthata sambeka ekhaya
          wasuke wakhala wathi hayi Bawo 
 
          (een van die oudste vrouwelijke teksten in het Zulu)

Anders dan in Amerika, anders dan bij God of in de Islam, heeft de poëzie het niet nodig dat mensen het voor haar opnemen. In dit opzicht is ze machtiger dan God omdat is zij niemand nodig heeft om haar te verdedigen. Ze verwacht niet dat iemand haar blindelings dient.
Zij die haar liefhebben doen dit geheel zelfstandig en onmiddellijk maakt ze je vrij.

Poëzie is voor mij de grote Onaantastbare. Zij is zegevierend op het oppermachtige af omdat ze je in een verhoogde staat van bewustzijn brengt, en altijd met verhelderende gevolgen. Het is alsof je, heel even maar, in een spiegel door een raadsel heen breekt. Alsof je op de drempel van de adem staat. Alsof je zuurstof uit koele bomen krijgt en merkt dat het ineens weer gaat. Daarom schrijven dichters, uit eigen overlevingsdrang. Daarom lezen lezers, uit eigen overlevingsdrang. Om iets van hun sterfelijke leven terug te krijgen. En niets is machtig genoeg om de poëzie hiervan te beroven.

Je kunt erover bakkeleien of poëzie relevant of persoonlijk moet zijn, of lofliederen, rap en poetry slam echte poëzie zijn. Er zijn dichters wier werk geweldig gewild was, die zelfs de Nobelprijs hebben gekregen, maar die kort na hun dood in de vergetelheid zijn geraakt, andere waren tijdens hun leven onbekend, maar hun werk zal eeuwig voortbestaan. In andere talen is aangrijpend werk geschreven, er zijn gedichten die iemand vijf minuten lang door de grootste nood of verdriet hebben heen geholpen, er zijn lange, indrukwekkende gedichten die door niemand worden gelezen, er zijn gedichten die alleen al wegens de muziek worden onthouden, er zijn geschiedenissen die alleen in gedichten bewaard zijn gebleven, gedichten die onder in bureauladen liggen en nooit gepubliceerd zullen worden, maar aan de schrijver die bezig was te stikken een plek boden om adem te halen. Je kunt erover discussiëren en je erover verwonderen, maar de zuurstofgevende eigenschap van poëzie kan haar nooit worden ontnomen. Want de poëzie is fundamenteel een plezierige, vindingrijke bezigheid, die je met louter vreugde en met taal in staat stelt om iets van de wereld vast te leggen.

Poëzie verwisselt nog altijd triomfantelijk van gedaante naar gelang de getijden, modes en noden, maar ze is onvernietigbaar. Lang nadat u en ik zijn heen gegaan, lang nadat de beschavingen waarvan wij deel uitmaken zijn uitgestorven, zal de poëzie nog voortbestaan. Want in den beginne was het woord, en het woord was het scheppende woord, natuurlijk. Daarom verdedig ik vanavond niet zozeer, maar breng ik hulde aan de huidmondjes en het chlorofyl van de poëzie.

Tot slot: twee beroemde Xhosa-gedichten uit mijn land.

In 1925 bracht de Prins van Wales een bezoek aan Zuid-Afrika. Hij deed een dorpje aan in de Oost-Kaap, King William’s Town. Tijdens zijn ontvangst trad er een imbongi op. In het gevolg van de prins bevond zich een journalist, Ralph Deakin. Hij beschreef de imbongi als volgt:

‘Aan de overkant van het met rozen bedekte podium zit de alomtegenwoordige imbongi, de officiële schreeuwer van loftuitingen, in een vermiljoenrode mantel en met een dodelijke ongemakkelijkheid op zijn wijze gezicht… dan verheft hij zich in zijn volle lengte en opent zijn grote scheur; met tanden die glimmen in zijn zwarte aangezicht, half zingend half pratend put hij zich uit in loftuitingen aan het adres van Zijne Hoogheid. Naar verluidt bidt hij dat de hemelen zegeningen doen neerkomen op de Prins.’

Dit fragment is onder Xhosa-taligen bekend geworden omdat het zo faliekant niet klopt. De imbongi in King William’s Town ten tijde van het bezoek van de prins was niemand minder dan de beroemde S.E.K. Mqhayi (1875-1945) die wordt beschouwd als de Shakespeare van de Xhosa-letterkunde. En hij was niet bezig om de Prins te prijzen, maar deed juist een vernietigende en wrange aanval op het Britse Rijk. Dit gedicht is een tijdje later met behulp van toehoorders en Mqhayi zelf aangepast en vooral het laatste gedeelte is bekend onder de meeste Xhosa-taligen omdat het de huichelachtigheid van het ‘Brullende Brittanje’ zo duidelijk verwoordt.
Het tweede gedicht gaat over de ontembaarheid van de dood en wordt door iimbongi op begrafenissen van aids-slachtoffers vaak voorgedragen.

          AA, ZWELIYAZUZA! (Gegroet, land-van-uitbuiters-en-bedriegers)

          DE HELD VAN GROOT-BRITTANNIË

          Als wij hem groeten, noemen we hem: Stomend Lijf
          Geven we hem een troetelnaam, dan is het: Brandend Lijf
          Als de imbongi hem een naam geeft, dan is het:
                    Bliksemflits
          Kom! Kom! Ik klaag je aan!
 
          Laat iedereen samenkomen en goed waarnemen
          Laat iedereen zich van hem vergewissen en vergelijken
          Roep alle volken samen om te zien wat voor soort schepsel hij is
          Want hij is niet om aan te zien en je raakt nooit aan hem gewend
          Hier komt de held van Groot-Brittannië
          Een afstammeling van de buffelkoe, Victoria
          Die godgelijke vrouw in de landen van het mensdom
          Zij is geestachtig, toverachtig en een oorlogspriesteres
          Hier komt hij, de zoon van George de Vijfde
          Vanuit het hoofdhuis van de koninklijke huishouding
          Koemestkleurige man met bliksemende ogen
          Als hij je recht aankijkt word je blind
          De koemestkleurige man – ocharm helemaal koemestkleurig is hij
          Zijn ogen leiden een eigen leven als hij naar je kijkt

          Hier komt de zoon van de zwartste koemest onder in de kraal
          Hier komt hij met de wijzemannenpluimen van de blauwkraanvogel
          Hier kom hij met het halssnoer van dapperheid
          En de zachte lendendoek van een antilopenlam
          Hij ruikt naar geurige kruiden naar het parfum van hoofdmannen
          Hij ruikt naar kruizemunt 
          En de lekkere geur van gras van gevlochten armbanden
          Hij ruikt naar aromatische struiken en tamboti-bladeren
          Zijn gezicht is versierd met witte stippeltjes
          Hij loopt keurig op zijn tenen als ’n luipaard 
          Ik klaag je aan, jij barbaar

          Hayi, Groot-Brittannië
          Hier kom je met een fles in de ene en een Bijbel in de andere hand
          Hier kom je met je zendeling die vergezeld gaat van een soldaat
          Je komt met kruit en kogels
          Met kanon en geweer
          Vergeef me o God, hoor ons, naar wie moeten we luisteren?
          Gegroet Kalf-van-het-grote-Dier
          Vertrapper die al zo lang vertrappend rondgaat
          Ga voorbij jij die je tegoed doet aan de rijkdommen van mijn land
          Lang leve de koning
          Ik heb gezegd, ik doe er het zwijgen toe
          Zoals die ster met de staart verdwijn ik…

          S.E.K. Mqhayi


          UKUFA (Dood)

          (A! Hij-die-onverwacht-voorbijkomt-en-je-overvalt, de
          probleemschopper-die-altijd-om-je-heen draait.)
 
          luister naar mij
          over dit raadsel heeft men zich al heel wat afgetobd
          over dit mysterie kun je praten totdat de laatste maïs geoogst is
          jij die al zo lang door honden wordt uitgeblaft
          jij die door de regen bent beregend
          oude man tussen oude mannen
          koning der koningen
          Dood, jij gaat niet dood

          lang geleden in het verre verleden
          in de dagen van weleer, heel lang geleden dus
          mende jij al de wagen waarmee de doden worden vervoerd 
          kotto-kotto kotto-kotto bracht jij de doden naar hun huis
          zat je gehurkt naast de gewonden
          zat je gehurkt en likte het bloed zoals wilde honden doen
          uitgerekend jij

          grote wolk die de aarde bedekt
          jij die door de lucht vliegt
          jij die in zee zwemt
          jij die de bossen doorkruist
          jij die het graf bedekt
          jij die jezelf in droefheid hult
          die de uiterste pijn aantrekt

          je komt overal waar er ook maar plaats is
          en je blijft slachten, je slacht en slacht, hier en daar en zus en zo
          schrikwekkend harig monster dat blijft vreten
          vretende veelvraat die alles maar laat vallen
          slikkende    slikkende    slikkende
          slik-slikkende slikkende slik-slikkende
          slik slik slik

          luister naar mij!
          ik zeg steeds dat ik je ken
          ik blijf denken dat jij mij kent
          maar tot vandaag ben jij mij te veel
          tot vandaag toe blijf je steken in mijn keel
          mijn verstand jeukt ervan
          woord - waar ben je?

          jarenlang al ben je de welsprekende 
          vogel die zingend mensen in slaap wiegt
          ze dommelen in
          dommelen in    dommelen in    dommelen in    dommelen in    in
          hun oogleden worden zwaar    zwaar    zwaar    zwaar
          raken verdoofd    uitgedoofd    worden doof
          kalmte    stilte    einde

          L.M.S. Ngcwabe, 1950

Vertaling: Robert Dorsman

 

Terug naar de pagina Defence of Poetry