Poem

SACRA CONVERSAZIONE

met Giov. Bellini

voor Arie en Ay-Lan van Drongelen


Dat onwaarschijnlijk strak omlijnde
blauw, Bellini, van zo'n mantel
op dunner blauw van lucht, hoe stelde
jij je overgangen voor van hier
naar ginds, of dat het hullend linnen
de inslag deelt met een ontastbaar licht?
Wie dacht jij dat we zijn voordat we sterven
nu je ons troost met helderheid van vorm,
die milde ernst, niet aards, maar ook niet van heel ver?
Naar jou, Bellini, jouw bedoeling vraag ik
nu, zoals vaak op voorjaarsdagen, van het dorp
achter het vlakke veld de molen en de kleine toren
met hun geboomte blauw
de lucht erboven doen verbleken - vroeger dacht
ik dit een reden voor verwondering, een lichtend teken
van ons onzichtbare behoud.

Schoonheid, Bellini, kent de schaamte niet, is vrij
zich te bewegen; neemt, gelijk op griekse stèles blijvenden,
zij afscheid met een laatste blik of is, wanneer wij gaan,
zij het die ons ontvangt - niet slechts idee
doch een geleefd geloof en van ons kijken
de werkelijke uitkomst? Niemand weet
waar jij nu bent, aan wat je maakte
en achterliet hier ben je te herkennen. Maar wie had
jouw schoonheid lief, en jou, jouw lichaam en het ongerief
om deze kunst te zijn gescheiden
van jou, en om zo'n blauw?

Waar wacht ik op, of iets zich openbaren zal
waarin? Want al het komende lijkt wel geweest,
misschien in andere gedaante. Niets is nieuw
dan wat de hoop zich voorstelt als de durende
verlossing van het kwaad; maar wie gelooft
heeft tijd te doden. Kan wie het beschrijft
lijden aan het bestaan? Of is zo schilderen
een daad van heiligspreking? Hoeveel stierven
er tijdens een penseelstreek hemels blauw
aan daden van geweld. Niet te bevatten is het.
Maar dingen ver te zien lost hun materie op.
Alsof geen mensen wonen
om toren, molen in dat nevelblauwe dorp
ginds op de grens van uitgestrektheid en gewelf,
je denkt hen daar slechts, maar in vrede,
onsterflijk haast, onstoffelijk - ook in jouw stad,
Bellini, is het nu
een gaan en komen aan de druk bevaren kades
zonder ons, alsof
er nergens oorlog is zo zie ik het in mijn verbeelding
levendig: wij wonen daar

of elders, wonen waar
verlangen niet belaagd wordt door getal:
`een lessend frisse wind van zee in ons gezicht,
en om ons heen de warmte van een feestelijk gewoel,
en onder onze voeten aarde, aarde'.
Wij lopen er gearmd en wijzend
en lachend om de schilderachtigheid, wij
vreemdelingen, thuis zolang vertrek ons wacht.

Of meende jij van 't godkind de belofte,
was het geen kunst de beelden in te kleuren
van een verhaal dat ook mij overleeft -
ik heb vandaag de perken schoongemaakt, rondom de rozen
speenkruid gewied, de diepe wortel van
de paardebloem gestoken, vogels floten,
groenling en koolmees, winterkoning, lijster;
mijn handen dachten en ik was het oor
van deze voorjaarsdag, mijn luisterende zin,
met ogenblik verzoend en plek, met lichaam, avondval.


original title: 'SACRA CONVERSAZIONE'




« back to the poet