Poem

Iets, iets

Voor Frank A.

Hedendaagse broer, zoon van een man,
ik hoop dat jij de hypocriete lezer van
deze zo teder mogelijke woorden bent:
Mariosa Albers, vierenzestig jaar,
gehuwd, moeder van drie, reed bij Gent
door een hels onweer, sloeg over de kop
en stierf ondersteboven in haar auto –
terugkomend van de zomer aan de kust.
Meer hoeven we niet te weten, jij en ik.
Nog net herkenbaar aan de haarinplant.
Ze woonde in deze toevallige stad.
Zo
stond het dus niet in de krant. Maar
wat kunnen wij die haar niet hebben gekend
anders doen dan iets, iets zeggen om
al was het vooral onze eigen naamloosheid
minder ondraaglijk te maken? Nu we te wijd
zijn geworden, nu we verschrikkelijk wijd
zijn geworden, verlangen we een lied,
een mythe, een vertaling, een Sanskriet
om onszelf te gedenken.
Hoor. Vannacht
was ik nog bezig aan een late brief,
omdat er altijd een sterfelijk lief
iemand op onze simpele zinnen wacht,
toen midden in de kabbelende tijd
opeens een groter ogenblik aanbrak.
Ik zag dat ik niet meer aan tafel zat,
maar dat een ander op mijn plaats
een vulpen in haar witte vingers nam,
mijn blocnote gladstreek en zonder dat
ze tegen de drie lege stoelen sprak
begon te schrijven:
`Ik, ik alleen
heb jou de melk van mijn grammatica,
het vlees van mijn vocabulaire gevoed;
mijn gutturale zout heb je geslikt,
de room van rijm en ritme vroeg geproefd.
Dagelijks ben ik in je opgestaan.'
Ik las
mijn verheven banaliteit: bleek ochtendlicht
kwam in de ramen, waar het juli was.
Wij zijn ontroostbaar geworden.
Je moet
iets terugzeggen, mijn broer, je moet
spreken over onze anekdotische dood
en luisteren nu ik niet tegen je praat.



original title: 'Iets, iets'




« back to the poet