Poem

Hoe ze vonken slaat, het leven in galoppeert
- dochter onrustig rukkend aan de haverzak
van de liefde. Dat ze door het bos de bomen niet ziet
en zich bezeert aan de strik om haar enkels.
Het jaagpad in ver verschiet en haar flanken
fonkelend van het urenlange roskammen.

En hoe ze fluistert wat ze missen moest.
Geen twijfel, geen gekanker om woorden.
Dat ze geen zadel duldt en dat de teugels
minder strak. Dat ze die zomer in mij brak
- hondsdagen van zesenzeventig - dat ze mij
jaren ontbrak en ik haar altijd missen zal.






« back to the poet