Poem

Doortocht

Langs zuring, wolfsmelk en bitterkruid
ga ik, gespijzigd door namen.
Aan de rand van de sloot beweegt speenkruid
en stinkende gouwe. Daaronder, nauwelijks
zichtbaar de zompige grond, als roest
achter spiegelglas. Laat rusten,
roer niet, jaag niet op. Geef alles
een eigen naam. Noem het niet

`Rode Zee'. Maar maak je gereed
en eet haastig: de doortocht vangt aan.


original title: 'Doortocht'




« back to the poet