Poem

CARAVAGGIO, SAN GIOVANNI BATTISTA (GALLERIA CORSINI)

Met toestemming van de bouwopzichter,
wat smeergeld uit een smalle beurs,
van de steiger naar beneden geroepen: jou
wil ik hebben voor mijn nieuwe Doper.

Het lijf blijkt blank op een gebruinde nek en hals
(v–vormig bruin tot aan het borstbeen) na.

Krijtschetsen (die verloren gingen) eerst
van werkmanshanden, wonderlijk geklauwd
alsof een testend oog ontbloting aan te bieden
zijn trots aantast, zijn schaamte schendt.

Kijk van mij weg (ik leg de schaduw van
je ongekamde haar over het broeisel van je blik)
en denk, nog kuis, nog ongezoend, aan wie
zo zittend met dat veel te deftig rood
gewaad als afgegleden losjes om dijbeen en arm
je wordt wanneer straks mijn talent (ontspan je toch)
jou in die pose heilig heeft verklaard.

Alleen je mond van bijna-man, zoals
de weke bovenlip zich welft, verleidt
tot een uitzinniger verlangen: van mijzelf
met iedere penseelstreek meer verlost te zijn
en in de verfhuid onvergankelijk verdwenen. –

Voltooid weer op zijn steiger, anoniem,
een vrouw gevonden, kinderen verwekt,
gestorven voortbestaand in eeuwen vrijerszaad:

geen van de lateren, jou jong ziend in het licht
waarmee mijn hand jouw lichaam heeft gedoopt,
mag weten hoe, uit onmacht jou te worden,
afgunstig, in mijn dromen met diezelfde hand
ik jou godbetert gulzig heb onthoofd – geschilderd
mijn schuldigheid verhuld in die bruinaardewerken,
die argeloze onbenutte schaal.


original title: 'CARAVAGGIO, SAN GIOVANNI BATTISTA (GALLERIA CORSINI)'




« back to the poet